Vandaag, 11 mei 2022, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan in twee zaken waarin het Nederlanderschap van voormalige Rwandese vluchtelingen was ingetrokken, omdat ze door Nederland ervan werden beschuldigd te hebben bijgedragen aan de genocide in Rwanda in 1994. Het persbericht van de Raad van State is hier te vinden.
In de zaak van de vrouw is het Nederlanderschap door de Raad van State zelf aan haar teruggegeven, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij terecht werd beschuldigd. Het zelf afdoen van de zaak is ongebruikelijk voor de Raad, maar in dit geval had de procedure al lang genoeg geduurd en zat er ook niet meer informatie aan te komen.
In de zaak van de man is de intrekking van het Nederlanderschap in stand gelaten. De Raad oordeelde dat het op grond van voor eiser geheim gehouden stukken voldoende was aangetoond dat hij zich aan genocide had schuldig gemaakt, als is hij daarvoor nooit veroordeeld. Het verzoek om prejudiciele vragen te stellen aan het Hof van Justitie, over de vraag of een vèrgaande maatregel als het intrekken van het Nederlanderschap (en daarmee het burgerschap van de Europese Unie) wel op een verdenking kan worden gebaseerd en of daarvoor geen vonnis nodig is, is afgewezen.