Het Internationaal Strafhof (‘ICC’) onderzoekt op dit moment de vraag of het rechtsmacht heeft om zaken te behandelen aangaande mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdrijven in de bezette Palestijnse gebieden: oost-Jeruzalem, de Westelijke Jordaanoever en de Gaza strip. In dat verband liet het hof eerder weten dat het daarover juridische argumenten in overweging zou nemen die zijn ingediend door slachtoffers van gestelde oorlogsmisdrijven aan zowel Israëlische en Palestijnse zijde.
Op 12 maart 2020 heeft advocaat Liesbeth Zegveld namens inwoners van het Palestijnse dorp Khan al-Ahmar aan de westelijke Jordaanoever observaties ingediend. Daarin betoogt zij dat en waarom het ICC inderdaad over de benodigde rechtsmacht beschikt. Het dorpje Khan al-Ahmar is strategisch gelegen langs Route 1 aan de Westelijke Jordaanoever en wordt momenteel in zijn voortbestaan bedreigd. Israël wil het gebied al lange tijd koloniseren, en met het oog daarop de bewoners deporteren en het dorp verwoesten. Hoewel het hoogste gerecht in Israël eerder oordeelde dat er geen juridische obstakels zouden zijn tegen evacuatie, waarschuwde ICC hoofdaanklager Fatou Bensouda dat het beschouwd zou kunnen worden als oorlogsmisdrijf.
Khan al-Ahmar wordt door velen gezien als de frontlinie van het Israël-Palestina-conflict. Voor de bewoners geldt dat ais het ICC geen rechtsmacht zou aanvaarden, er voor hen geen effectieve rechtsingang mogelijk is om de schending van hun rechten voor de rechter aan te kaarten.
Bijlage