Namens Emiel de Bruijne is een klacht ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) tegen de Nederlandse Staat wegens het schenden van zijn recht op identiteit.
De Bruijne is in 1992 geboren in Oost-Jeruzalem dat internationaalrechtelijk en ook door Nederland wordt beschouwd als bezet Palestijns gebied. De Nederlandse overheid heeft het geboorteland van De Bruijne in de Basisregistratie Personen (BRP) echter geregistreerd als Israël. De Bruijne wijst de Nederlandse autoriteiten al sinds 2010 op de foutieve registratie, maar overleg met onder meer het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties leverde slechts de mogelijkheid op om zijn geboortelandregistratie te laten wijzigen in “Onbekend”. In 2012 maakte het ministerie kenbaar dat de registratie “(bezet) Palestijns gebied” zou worden toegevoegd aan het systeem van de BRP (zie nieuwsbericht 25 november 2012), maar hier kwam het later op terug.
Voor De Bruijne is zijn Palestijnse afkomst een essentieel onderdeel van zijn identiteit. Deze is mede is gevormd door zijn ervaringen met de Israëlische bezetting en de daarmee samenhangende schending van mensenrechten waarvan familieleden en vrienden het slachtoffer zijn geworden. Doordat de foutieve registratie is opgenomen in de BRP wordt hij regelmatig met “Geboorteland Israël” geconfronteerd. Los van deze pijnlijke confrontatie, kan hij zich hierdoor moeilijker profileren als iemand met een Palestijnse afkomst: officiële stukken en registratieportalen zijn vaak het eerste visitekaartje in het publieke domein. De Bruijne acht de registratie daarnaast in strijd met het internationaal recht. Vanwege het voortdurende conflict tussen Israël en Palestina is dit een bijzonder gevoelige kwestie voor de Palestijnse gemeenschap in Nederland.
De Bruijne heeft vanaf 2014 een bestuursrechtelijke procedure gevoerd met als doel de registratie te laten omzetten in “Palestina” of “Bezette Palestijns Gebieden”. In deze procedure heeft hij zich onder meer beroepen op zijn recht op identiteit, dat wordt beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), zoals door het EHRM is erkend in onder andere de zaak Ciubotaru t. Moldavië. De rechtbank Utrecht en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”) oordeelden dat de foutieve registratie en de weigering deze aan te passen weliswaar raakten aan De Bruijnes identiteit, maar kwamen niet tot een schending van artikel 8 EVRM. In de klacht die is ingediend bij het EHRM wordt onderbouwd dat wel degelijk sprake is van een schending van dit recht.
Overigens heeft de Afdeling in haar uitspraak van 11 april 2018 (zie hier) “ten overvloede” opgemerkt dat zij de registratie weliswaar niet in strijd acht met artikel 8 EVRM, maar dat de aanduidingen Israël en “Onbekend” beide onjuist zijn. Ook is gewezen op de willekeurigheid van de BRP-registratie van geboortelanden, waarin niet-erkende landen en gebieden als de Westelijke Sahara, de Panamakanaalzone en Taiwan zijn opgenomen. Volgens de Afdeling is onduidelijk waarom niet kan worden gekozen voor een benaming die internationaal voor het gebied wordt gehanteerd, zoals Bezette Palestijnse Gebieden. De Bruijne heeft het ministerie op grond hiervan opnieuw gevraagd om de registratie aan te passen, maar heeft hierover nog geen concrete toezegging ontvangen. Mede daarom is de zaak nu voorgelegd aan het EHRM.
De Bruijne wordt in deze procedure vertegenwoordigd door Tom de Boer.
Eerdere berichten