De onderhandelingen met de Staat om adequate compensatie voor een groep slachtoffers van de standrechtelijke executies op Zuid-Sulawesi zijn op niets uitgelopen.
Eisers stellen zich op het standpunt dat deze misdrijven, aldaar begaan door het Nederlandse leger en het KNIL tussen 1946-1947, behoren tot de ernstigste in de geschiedenis van onze postkoloniale oorlog met Indonesië. Zowel het aantal slachtoffers dat erbij is gevallen als het beleidsmatige karakter van de executies maken dat deze zich nauwelijks laten vergelijken met andere executies door Nederlandse militairen in de periode 1945-1949 in Indonesië. Deskundigen onderstrepen dit zonder uitzondering.
Het is eisers bekend dat de weduwen in de zaak in verband met de standrechtelijke executies in het dorp Rawagedeh (9 december 1947) een bedrag van Euro 20.000,00 per persoon hebben ontvangen als compensatie, tezamen met formele excuses die namens Nederland was aangeboden door de Nederlandse ambassadeur in Indonesië. Eisers zijn van mening dat compensatie in die vorm en orde van grote recht doet aan het leed en de schade die hen is aangedaan.
De rechtszaak wordt nu voortgezet; de eisers worden bijgestaan door advocaten Liesbeth Zegveld en Brechtje Vossenberg.
Eerdere berichten: