De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘de Afdeling’) heeft geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aansprakelijk is voor de onrechtmatige uitzetting van een man – destijds asielzoeker – naar Pakistan (de uitspraak is hier te vinden). De Afdeling oordeelt dat hij recht heeft op een schadevergoeding van in totaal € 15.7240,-, vermeerderd met wettelijke rente.
De eiser in deze zaak is een van oorsprong Pakistaanse man die behoort tot de Ahmadi-minderheid. Op 18 februari 2015 werd hij gedwongen uitgezet, terwijl hij op 16 februari 2015 een nieuwe aanvraag had ingediend waarover nog geen definitief besluit was genomen. Bij aankomst in Pakistan werd hij door de autoriteiten direct in hechtenis genomen en ondervraagd. Enkele dagen na zijn vrijlating werd hij door een groep moslimfundamentalisten op straat ernstig mishandeld. Nadat hij uit het ziekenhuis werd ontslagen is hij ondergedoken en heeft hij uiteindelijk met behulp van zijn familie Pakistan weten te verlaten. Na een maandenlange en levensgevaarlijke reis wist hij via Iran, Turkije en Griekenland in september 2015 uiteindelijk opnieuw Europa te bereiken. Op 8 december 2015 heeft de staatssecretaris besloten eiser toch een verblijfsvergunning te verlenen.
De Afdeling is het eens met eiser en de rechter in eerste aanleg (zie hier en hier) dat zijn uitzetting onrechtmatig was, omdat op 8 december 2015 met terugwerkende kracht is vastgesteld dat eiser op het moment van uitzetting een vluchteling was. Dat betekent van rechtswege dat de uitzetting onrechtmatig was en dat de staatssecretaris schadeplichtig is. Ten aanzien van de schadevergoeding overweegt de Afdeling dat eiser weliswaar geen bewijs kon overleggen van de mishandeling in Pakistan, maar dat de schending van artikel 3 EVRM en artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag (het verbod op refoulement) een schadevergoeding rechtvaardigen voor immateriële schade op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Dit hangt samen met het feit dat een dergelijke schending per definitie gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met zich brengt.
Voor de vergoeding van de reis die eiser moest maken na zijn uitzetting om Pakistan een tweede keer te ontvluchten kent de Afdeling slechts € 500,- toe, de prijs van een vliegticket van Islamabad naar Amsterdam. De hoogte van dit bedrag is problematisch, omdat vluchtelingen zijn aangewezen op clandestiene reisroutes om Europa te bereiken. De prijzen die voor deze clandestiene reizen moeten worden betaald liggen – zo is algemeen bekend – vele malen hoger. Vanzelfsprekend is het niet mogelijk om hiervan concreet bewijsmateriaal te overleggen. De Afdeling had tot een schatting kunnen komen op basis van de algemeen beschikbare informatie over de kosten voor dergelijke reizen, zoals eiser had verzocht. Desalniettemin is eiser blij met de uitspraak en de bevestiging dat zijn uitzetting onrechtmatig is geweest.
De eiser in deze zaak werd bijgestaan door advocaat Tom de Boer.